Feministische verlangens naar socialistische principes
Tekst: Wineke Brans
Beeld: Jolin Ordelman
The future is female – een veelgebruikte feministische slogan die er op duidt dat de vrouw jarenlang onderdrukt is geweest, maar dat het toekomstperspectief er beter uitziet. Dit progressief gedachtegoed past in het plaatje van doorsnee feministische ideeën. Er zijn echter ook feministen die hun idealen niet in de toekomst, maar in het verleden vinden. Een specifiek verleden welteverstaan: feministen die terugverlangen naar het socialisme in de Sovjet-Unie.
Feminisme en socialisme, je hoort de twee niet vaak in dezelfde zin. Behalve dat het één als progressief en het ander als reactionair beschouwd wordt, zijn er meer redenen om de twee niet in hetzelfde rijtje te plaatsen. Het socialisme zoals we dat van de Sovjet-Unie kennen hangt samen met onderdrukkende regimes die de vrijheid waar feministen voor vechten juist beperken in plaats van bevorderen. Feminisme staat in lijn met het strijden voor de autonomie van de vrouw terwijl er onder leiding van de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken (USSR) maar weinig keuzes zelf gemaakt konden worden. De staat bepaalde waar je werkte, wat je in de krant las en welke idealen je behoorde te hebben. Door controle over de zeer beperkte productie van cosmetica en kleding beïnvloedde de staat ook hoe je voor de dag kwam. Binnen het socialisme gold: uniformiteit boven expressie van vrouwelijke identiteit. De staat maakte keuzes voor zijn burgers en daarbij was geen ruimte voor individuele belangen. Ruimte om je tegen dit strikte bewind uit te spreken was er niet, ook niet in de privésfeer. De geheime dienst hield de bevolking nauw in de gaten en wie in verzet kwam of slecht sprak over het regime werd opgepakt.
Feministisch walhalla
Toch werd de val van het socialisme in 1989 door bepaalde feministen gezien als een stap terug in de strijd voor gendergelijkheid. Een van deze feministen is Magdalena Sroda, die betoogt dat er sinds 1989 in Polen een sterke terugkeer is naar traditionele vrouwenrollen en een enorme afkeer is tegen het nastreven van gelijkheid. De vrouw moest terug naar het aanrecht en het principe van gelijkheid verdween sneller dan dat de Berlijnse Muur was afgebroken. Sroda is niet de enige met deze mening. Meer feministen beschouwen de Sovjet-Unie, ondanks de structurele onderdrukking, als een van de eerste maatschappijen waarin werd gestreefd naar gendergelijkheid en emancipatie van vrouwen: een feministische mijlpaal dus. De Bolsjewieken, de socialisten die de stem vormden van de onderdrukte arbeidersklasse, kwamen in 1917 aan de macht in Sovjet-Rusland. Zij maakten het voor vrouwen mogelijk om hun leven in de keuken in te ruilen voor een leven op de arbeidsmarkt en lieten ze participeren in het politieke en sociale leven. Want, zoals Lenin zei: ‘Geen natie kan vrij zijn wanneer de halve bevolking als slaaf werkt in de keuken.’ Ook werd de Zhenotdel opgericht, een vrouwenafdeling van de partij van de Bolsjewieken. De Zhenotdel faciliteerde kinderopvang om vrouwen meer te laten werken, legaliseerde abortus (vierenzestig jaar eerder dan in Nederland!) en ging de strijd aan tegen analfabetisme onder vrouwen om hun maatschappelijke betrokkenheid te vergroten. Volledige gelijkheid werd gezien als de sleutel voor het ultieme doel van de klasseloze samenleving en dus mochten vrouwen net als mannen deelnemen aan het publieke leven.
Dit klinkt nagenoeg als een feministisch walhalla en je zou je bijna gaan afvragen waarom niet elke feminist meer onder de indruk is van deze periode. Het leven van de werkende vrouw in tijden van het socialisme was echter niet zo rooskleurig als bovenstaande doet vermoeden. De Zhenotdel heeft geen lang leven gekend en werd na elf jaar afgeschaft toen Stalin aan de macht kwam. Rechten en voorzieningen voor vrouwen werden ingetrokken en de Sovjet-vrouw kreeg te maken met een dubbele werklast: zij deed zwaar industrieel werk én was verantwoordelijk voor alle huishoudelijke taken en het opvoeden van de kinderen. Historicus Melanie Illič, die gespecialiseerd is in de Sovjet-Unie, stelt daarom ook dat het Sovjetregime niet voor de bevrijding van vrouwen heeft gezorgd, maar juist voor een vergroting van de uitbuiting van vrouwen.
Geen socialisme zonder feminisme
Deze bedroevende keerzijde van het socialisme maakte niet dat aanhangers van de in 1977 opgerichte Fem-Soc, een socialistisch-feministische beweging, minder fanatiek waren. Zij benadrukten dat onderdrukking een feit is voor vrouwen uit alleklassen. Voormalige Dolle Mina’s en Vlaamse feministen verenigden zich om hun gedeelde mening dat feminisme en socialisme hand in hand gaan en stelden het Manifest van ’77 op. Hierin werd gesteld dat de kapitalistische maatschappij zowel een patriarchale- als klassenmaatschappij is. De onderdrukking van de vrouw zou verweven zijn met het algemene uitbuitings- en onderdrukkingssysteem van het kapitalisme. Socialisme en feminisme zijn volgens de Fem-Soc dus onlosmakelijk verbonden en hun leus luidde dan ook: ‘Geen feminisme zonder socialisme, geen socialisme zonder feminisme!’.
Deze aandacht voor meer dan de witte vrouw uit de middenklasse staat in lijn met een term die steeds vaker gebruikt wordt: intersectionaliteit. De term, die in 1989 werd geïntroduceerd door rechtsgeleerde Kimberlé Crenshaw, wordt tegenwoordig massaal gebruikt als Instagram-hashtag en op bordjes tijdens de Amsterdamse Women’s March in maart 2020. Gebruikers van de term geven erkenning aan het feit dat er verschillende categorieën zijn waarop ongelijkheden zijn gebaseerd en dat deze categorieën elkaar beïnvloeden en versterken. Mensen kunnen op meerdere vlakken afwijken van de norm en, naast genderongelijkheid, moeten onder andere racisme, xenofobie en transfobie in acht worden genomen om discriminatie en ongelijkheid te kunnen analyseren en tegengaan.
Intersectioneel feminisme is ook het soort feminisme waar Anja Meulenbelt, ex-lid van de Fem-Soc, voor pleit. Zij ziet deze manier van denken als een beweging die een nieuwe Fem-Soc zou kunnen worden. Zowel intersectioneel feminisme als socialistisch feminisme biedt een kritische blik op het feminisme dat zich richt op witte vrouwen uit de middenklasse, en stelt dat ongelijkheden verband houden met andere ongelijkheden. Daarbij komen ze ook overeen in de overtuiging dat feminisme voor elke vrouw zou moeten zijn. In die zin hebben het socialistisch feminisme en het modern intersectioneel feminisme veel met elkaar gemeen en zou de leus van deze volgens Meulenbelt nieuwe Fem-Soc ‘Geen feminisme zonder intersectionaliteit, geen intersectionaliteit zonder feminisme!’ kunnen zijn.
Belangrijk om te benadrukken is dat nostalgische socialistische feministen een systeem aanhangen dat gepaard gaat met onderdrukking. De USSR legde gelijkheid op aan de bevolking en een ieder werd beperkt in zelfexpressie en autonomie. Gedwongen gelijkheid is onderdrukking, en waar man en vrouw in bepaalde opzichten gelijker werden behandeld dan elders ter wereld, ontbrak het ze aan vrijheid. Qua intenties en streven gaan socialisme en feminisme op veel fronten goed samen en lijkt socialistisch feminisme op modern intersectioneel feminisme. Toch zouden nostalgische socialistische feministen zich nog meer kunnen laten inspireren door the future is female feministen die vooruitkijken in plaats van nostalgisch te zijn naar een tijd waarin het nastreven van gelijkheid werd gepraktiseerd door een onderdrukkend systeem. Dit mag hun intenties echter niet ondermijnen en zoals Anja Meulenbelt zei: ‘De ene feminist is de andere niet, maar we delen een doel: ongelijkheid tegengaan.’
Comentários