De wortels van onderwijsproblemen liggen in de maatschappij
Tekst: Hannah Visser
Beeld: Jolin Ordelman
‘Dit jaar wordt hun leven een bepaalde richting op gestuurd. Elf zijn ze, tien soms nog.’ Zo begint Klassen, een documentaireserie van Sarah Sylbing en Esther Gould. In de serie worden scholieren op scholen in Amsterdam-Noord gevolgd. Het lijkt erop dat het schoolsysteem in Nederland op wankele poten staat. Hoewel er voor problemen in het onderwijs steeds meer aandacht komt, blijft het onderliggende maatschappelijke probleem onbesproken: het probleem van de nieuwe standenmaatschappij die gebukt gaat onder het idee van meritocratie.
In Klassen wordt onder andere de wethouder van onderwijs in Amsterdam, Marjolein Moorman, gevolgd. Zij maakt zich hard voor kansengelijkheid in het onderwijs. Uit onderzoek is gebleken dat maar 40% van de Amsterdamse basisschoolleerlingen een advies krijgt voor de middelbare school dat aansluit bij de uitslag van de CITO-score. De rest van de leerlingen wordt over- of onderschat. Een opmerkelijke ongelijkheid kwam aan het licht: van de leerlingen die een HAVO-advies kregen op basis van de CITO-score en hoogopgeleide ouders hadden kreeg 63% tóch een VWO-advies en werden dus overschat. Tien procent van de kinderen met een HAVO-advies op basis van de CITO-score kreeg een VMBO-advies en werd dus onderschat. Van de leerlingen met laagopgeleide ouders kreeg echter 36%, een aanzienlijk hoger percentage dan bij de kinderen van hoogopgeleide ouders, een lager advies dan het niveau wat de CITO-score aangeeft. Gemiddeld werd 22% van de leerlingen met laagopgeleide ouders onderschat. Hierdoor komen leerlingen, die eigenlijk meer kunnen, op een school terecht waar ze onder hun niveau leren. De gevolgen hiervan worden pijnlijk verbeeld door Gianny, een van de leerlingen die wordt gevolgd in Klassen. Hij is naar een VMBO-school met zorg gestuurd door zijn gedrag, en verveelt zich enorm. Hij gaat met ‘verkeerde jongens’ om en wordt twee keer opgepakt voor diefstal.
Structurele onderwaardering
Achter deze over- of onderschatting kunnen verschillende redenen zitten, zoals hoogopgeleide ouders die druk uitoefenen op docenten, of laagopgeleide ouders die hun kinderen in sommige gevallen minder makkelijk kunnen helpen met huiswerk, waardoor docenten de kinderen toch een lager advies geven. Dit laatste zie je ook in Klassen terug. Anyssa, een meisje van elf, heeft een moeilijke thuissituatie. Zij krijgt een havo-advies. De juf denkt dat ze meer aan zou kunnen, maar het is belangrijk dat ze rust vindt in de onstabiele thuissituatie. Zelf geeft ze ook aan dat ze geen VWO wil doen, mede doordat het internet bij haar thuis niet goed is en dit haar in problemen kan brengen met huiswerk. Marjolein Moorman zegt in de serie: ‘Als je niet uit een rijk gezin komt, heb je geen geld voor een computer. Of het is bijvoorbeeld niet normaal in de buurt om te leren en je wordt hierdoor niet gestimuleerd. Als je dan voor je elfde al moet bewijzen dat je naar het VWO kan, dan gaat het fout en krijg je een verkeerd advies. Er bestaat het idee dat iedereen het kan, dus nu wordt de schuld bij het kind gelegd in plaats van bij het systeem.’
Het probleem reikt echter verder dan het onderwijs. Het idee dat iedereen ‘het kan’, is het idee van meritocratie: een maatschappijmodel waarin het idee bestaat dat elk individu verantwoordelijk is voor zijn/haar sociaaleconomische positie. Volgens dit idee zou je ‘waarde’ in de samenleving niet bepaald zijn door je afkomst, maar door je ‘merites’: je verdiensten en prestaties. Ieder mens kan zich volgens dit idee ‘omhoog werken’. Hoogleraar bestuurskunde Mark Bovens beschrijft de twee problemen van onze meritocratische samenleving: aan de ene kant is er te veel meritocratie, aan de andere kant te weinig. Dit laatste beschrijft Marjolein Moorman: hoewel het idee bestaat dat het onderwijs een atletiekbaan is, waarbij iedereen gelijke kansen aan de start krijgt, zijn sociale status en familie omstandigheden nog steeds in grote mate bepalend voor de onderwijsroute die je aflegt. Dit probleem krijgt veel aandacht, zoals nu bijvoorbeeld met de serie Klassen. Het andere probleem, dat van teveel meritocratie, blijft vaak onderbelicht. Vooral voor de samenleving als geheel functioneert de meritocratie niet. Filosoof Michael Sandel legt dit goed uit: opleiding wordt gezien als de sleutel tot opwaartse mobiliteit, materieel succes en sociaal aanzien. Omdat de hoogopgeleiden de ‘top’ hebben bereikt verdienen ze volgens ons maatschappijmodel ook de beloning die hun talenten toekomt. Bijvoorbeeld managers en goed betaalde professionals genieten ook de meeste maatschappelijke erkenning. Andersom werkt dit dus ook: als je geen universitair diploma behaalt en niet in de kenniseconomie je geld verdient, is dit je eigen schuld. Dit resulteert in een ‘elite’ van hoogopgeleide mensen die neerkijkt op mensen zonder universitair diploma. Mensen met een praktische baan, die onmisbaar zijn in de samenleving, worden structureel ondergewaardeerd. Dit blijkt ook uit de termen die we gebruiken: hoog- en laagopgeleid. Hoog en laag suggereert een rangorde, terwijl het verschil tussen MBO-opleidingen en universitaire opleidingen een verschil is tussen theoretische en praktische opleidingen.
‘Ik ben geen Einstein’
Dit verschil in maatschappelijke erkenning voor verschillende soorten werk, die in praktijk allemaal even belangrijk zijn voor een goed werkende maatschappij, is al te zien in de manier waarop er druk wordt gelegd op kinderen in groep 8. VWO is per definitie een beter advies om te krijgen dan havo, zoals de serie Klassen ons ook laat zien. Misschien ligt het probleem van prestatiedruk op de basisschool dus niet bij de manier van toetsen of het vroege selecteren, maar op waar het onderwijssysteem kinderen naartoe wil leiden: een maatschappij waarin er op praktisch werk wordt neergekeken. De hoeveelheid druk die er hierdoor op de schouders van leerlingen uit groep 8 wordt gelegd is schrijnend om te zien. De zenuwen voor de CITO-toets en het advies van de docent is het gesprek van de dag bij de leerlingen. Vooral in de klas op basisschool de Weidevogel in Amsterdam Noord die wordt gevolgd in Klassen, wordt dit ook nog eens duidelijk. Een leerling barst in huilen uit om haar advies: havo. De docent probeert haar vervolgens te troosten met de woorden: ‘De één is Einstein en de ander bakt lekkere taarten. Einstein wil ook wel lekkere taarten eten hoor!’ Op tienjarige leeftijd vormen kinderen op basis van deze uitspraken al een beeld van zichzelf: ik doe havo, dus ik ben geen Einstein. Deze stempel is sturend voor de rest van hun leven. In de uitspraak van de docent ligt ook een impliciet waardeoordeel dat ‘taarten bakken’ minder goed is dan Einstein zijn. Leerlingen krijgen dus op jonge leeftijd al het idee dat ze minder zijn, omdat ze havo of vmbo volgen. Niet alleen blijkt uit dit voorbeeld dus dat kinderen in groep 8 al onder prestatiedruk staan, ook wordt de hogere waardering voor hoogopgeleiden in onze samenleving duidelijk, waarbij de lager opgeleiden ‘in dienst staan’ van de hoger opgeleiden.
Een nieuwe standenmaatschappij
Zelfs al zouden we het eerste probleem van de meritocratie oplossen en er zou geen kansenongelijkheid meer zijn, dan nog is het tweede probleem van onze meritocratie nog niet opgelost. Als praktische beroepen ondergewaardeerd blijven, zullen kinderen die niet goed kunnen leren altijd minder verdienen dan hoogopgeleiden en een lage sociale status hebben. Hoogopgeleiden zoeken en vinden vaak binnen hun eigen hoogopgeleide kring een partner en hun intellectueel en economisch kapitaal wordt aan de kinderen doorgegeven. Deze kinderen hebben dan vervolgens een makkelijkere uitgangspositie om ook weer veel diploma’s te halen en in goed betaalde functies terecht te komen. De meritocratie is zo vooral een rechtvaardiging van een nieuwe standenmaatschappij, aldus Bovens. Daarnaast voelen laagopgeleiden zich veel meer dan hoogopgeleiden onbegrepen door de politiek, omdat de politiek vooral vertegenwoordigd wordt door hoogopgeleiden. Hierdoor is volgens Bovens ook de democratie in gevaar, omdat de politiek niet meer een vertegenwoordiging is van het hele volk. Hoog- en laagopgeleiden hebben vaak verschillende belangen en meningen, en het gebrek aan deze belangenvertegenwoordiging kan leiden tot scheve politieke agenda’s, cynisme en wantrouwen.
Columniste Marianne Zwagerman vindt dat we dit probleem in de kern moeten aanpakken. Een van haar oplossingen is meer contact creëren tussen hoog- en laagopgeleiden. Deze twee groepen kunnen veel van elkaar leren. Nu, vindt Zwagerman, is de maatschappij ingericht op weinig contact tussen hoog- en laagopgeleiden. Dit begint al met de scholen. ‘Het havo-vwo gebouw zit aan de gracht, en het vmbo op een industrieterrein’, aldus Zwagerman. Daarnaast gaat er per leerling minder geld naar vmbo-scholen, terwijl mensen op het vmbo nog vaker uit achterstandsgezinnen komen en zij de beste faciliteiten nodig hebben. Ook zouden we volgens Zwagerman onze termen hoog- en laagopgeleid moeten loslaten. In een interview op de website intermediair zegt ze over deze termen: ‘Die 30 procent van de beroepsbevolking die zogenaamd hoger opgeleid is, noemt 70 procent “laag” zonder te beseffen wat ze die mensen aandoen.’ De macht moet terug naar de ambacht, vindt ze. Het is duidelijk dat er een heleboel mis gaat in ons onderwijssysteem. Het is heel goed dat dit steeds meer onder de aandacht komt, door programma’s van de NPO zoals Klassen en 100 dagen voor de klas.
Kansenongelijkheid en het lerarentekort zijn dringende zaken die opgelost moeten worden. Er is echter een grotere, kritische reflectie op ons onderwijssysteem nodig. Wat willen we onze kinderen leren? Willen we ze opleiden omdat ze op deze manier in de hoogste klasse van de samenleving terecht kunnen komen, of willen we onderwijs gebruiken om de talenten van kinderen te ontwikkelen en ze te leren over de onderwerpen waar ze zich in willen ontwikkelen en verdiepen? Om dit tweede te bereiken, is een herwaardering van praktisch werk nodig en hogere lonen voor praktisch opgeleiden. Mensen die niet de talenten hebben die de samenleving het meest waardeert, maar wel een enorme, onmisbare bijdrage aan de samenleving leveren, moeten ook een fatsoenlijk inkomen kunnen krijgen. Daarnaast moeten we onze definitie van succes aanpassen, zoals Michael Sandel zegt:‘Het vereist ook een heroverweging van de betekenis van succes en het in twijfel trekken van onze meritocratische hoogmoed: heb ik de talenten die de samenleving toevallig op prijs stelt – of is het mijn geluk?’ Hij suggereert dat een nederige houding de burgerlijke deugd is die we nodig hebben in deze tijd; het is ons idee van succes wat ons uit elkaar drijft. Een ander idee over succes zou leiden tot een minder haatdragende en een meer genereus openbaar leven. Of zoals Mark Bovens stelt: ‘De meritocratie is uiteindelijk geen onderwijsprobleem, maar een maatschappelijk probleem en vraagt niet alleen om onderwijsbeleid, maar vooral ook om sociaaleconomisch beleid.’
Comments