Interview met schrijver Enne Koens
Tekst: Anna Scholder
Beeld: Masja Willekens
Lichtelijk alarmerend beginnen de piepjes weer aan te zwellen, tot ze net als de vorige keer opeens verdwijnen. We praten verder, maar ik hoor aan haar stem dat ze enigszins is afgeleid. Daar zijn ze weer, die prominente piepjes: ‘Ik ben ondertussen nog even aan het parkeren, dus misschien hoor je overal dingen piepen’, zegt Enne. Ze klinken nu heel snel en opeens is het stil: ‘Maar hij staat’. ‘Mooi’, zeg ik met een lach.
Enne Koens, schrijver van inmiddels zes kinderboeken en twee boeken voor volwassen, hangt aan de andere kant van de telefoonlijn. Haar eerste boek was een boek voor volwassenen, vertelt ze, maar dat was zo serieus en ging te nadrukkelijk over problemen dat ze daarna geen zin had in een tweede boek voor volwassenen. Haar volgende boek is ze gaan schrijven voor kinderen. ‘In kinderboeken zitten ook zeker problemen’, benadrukt Enne, ‘maar er mag meer in kinderboeken: meer actie en humor natuurlijk, en veel meer fantasie,’ Er mogen dingen gebeuren die helemaal niet kunnen in het echt. Zoals het bouwen van een vliegtuig en daarmee opstijgen. In de realiteit zou dit niet kunnen, maar in kinderboeken mag dat gewoon.
Bovendien zijn boeken voor volwassenen ‘hoofdiger’, terwijl kinderboeken uitgaan van een gevoel, zoals Enne dat mooi verwoordt. Toch schrijft ze haar kinderboeken niet alleen voor kinderen: ‘Ik wil echt boeken schrijven die je van 8 tot 108 mooi vindt. Ik schrijf niet alleen maar met kinderen in mijn achterhoofd.’ Dat ook volwassenen haar kinderboeken lezen, valt haar op in de reacties die ze krijgt. Volwassen reageren voornamelijk op een moraal in het boek; een andere of misschien wel diepere laag waar kinderen zich in eerste instantie niet bewust van zijn. Kinderen reageren namelijk vaker op het personage, stelt Enne. Ze noemt haar boek Sammie en opa: ‘Halverwege het boek kwam ik erachter dat de opa aan het eind van het verhaal dood zou gaan en dat vond ik zelf best erg. Toen belde ik mijn redacteur. Ik vroeg: “Kan dat wel voor kinderen”, zij zei vervolgens: “Ja dat kan prima” en ik ben gaan verder schrijven. Dat werd een heel zielig einde.’ Voornamelijk van ouders krijgt Enne vaak de reactie dat ze zaten te huilen naast het bed. En van kinderen: ‘Als ze het net zelf hebben meegemaakt, vinden ze het erg, maar anders luisteren ze er gewoon naar en nemen ze het aan voor wat het is.’ Zolang de emoties verteerbaar zijn, voegt Enne toe, is het oké dat kinderen het ervaren en het ze raakt.
Soms voelt de wereld in een verhaal zó echt, dat je de dingen gewoon aanneemt zoals ze zijn. Enne vertelt dat ze dit als kind zo ervoer, en nog steeds ervaart, bij het lezen van het boek Mio, min Mio van de schrijver Astrid Lindgren. Tijdens het lezen, verdwijn je in een andere wereld en neem je die aan als werkelijkheid, ook al is het maar een tijdelijke werkelijkheid. Ik kon zelf vroeger ook compleet verdwijnen; zowel in boeken als in mijn eigen fantasiewereld. Het kon allemaal zo realistisch zijn, dat ik er zelf bang van werd. Zo ook voor de wolven die mijn zus en ik in de gang van ons huis hoorden rennen. Mijn zus trok vervolgens geschrokken de slaapkamer gordijnen open om de betovering te verbreken en zei: ‘Maar ze zijn niet echt hoor! Zullen we samen kijken?’
Dat is ook juist de schoonheid en wellicht het doel van kinderboeken, net als bij volwassen boeken trouwens, ‘het inleven’, zegt Enne. ‘Het meegaan met een verhaal, dat als allereerste. Op avontuur gaan in het verhaal.’ Enne vertelt dat je fantasie wordt aangesproken, maar tegelijkertijd ook je inlevingsvermogen in andere mensen en andere werelden. Ze noemt het een groot onderdeel van onze cultuur; de manier waarop we kennis doorgeven. In een verhaal kan je iets uitdrukken wat in een gesprek soms niet lukt: ‘Een verhaal toont die emotie’, je leeft mee met een personage en daardoor voel je hoe iets was; Enne noemt het iets magisch.
Het zelf lezen van kinderboeken, maar ook het worden voorgelezen, ervaar ik net als Enne als magisch. Mijn moeder kon vroeger uren voorlezen in het weekend; alle stemmen van de reuzen die voorkwamen in het boek De GVR van Roald Dahl, zaten in haar repertoire. Met een schorre keel doezelde ze dan weer in op de bank of in bed. Mijn vader las minder voor, maar vertelde voor het slapen gaan de meest fantastische verhalen over avonturen van piraten in een onderwaterwereld en vriendelijke stadsratten die ‘s nachts tot leven kwamen en van alles meemaakten. Enne werd als kind ook vaak voorgelezen en haar moeder vertelde, net als mijn vader, regelmatig verhalen. Daar haalt ze nog steeds inspiratie uit voor haar eigen boeken. Daarnaast vormen de verhalen van kinderen – haar eigen kinderen of van diens vriendjes – een grote inspiratiebron: ‘Fantastisch wat ze me allemaal vertellen en daar zitten ook verhalen in die in mijn boeken terechtkomen’. Verhalen hoort ze eveneens van kinderen op scholen waar ze lesgeeft. Als het over fantasie gaat, vraagt ze vaak aan de kinderen wat fantasie nu eigenlijk is en of je daar moeite voor moet doen. Samen met haar leerlingen komen ze er vervolgens altijd achter dat fantasie vanzelf gaat en dat je er eigenlijk niets aan kan doen: ‘Het is net als ademhalen, het gebeurt gewoon’.
‘Dus, heeft iedereen fantasie?’, vraag ik door de telefoon. ‘Iedereen heeft het ja, en dat vind ik altijd heel leuk om te zien: je hoeft maar een zetje te geven en het gaat aan.’ Kinderen doen er vervolgens van alles mee wat je totaal niet verwacht. Maar zelfs ademhalen gaat soms moeilijker naarmate je ouder wordt. Zo vertelt Enne: ‘Als volwassene weet je natuurlijk duidelijker de scheidslijn tussen echt en fantasie en ben je ook wel minder bereid die over te gaan.’ De fantasie is er zeker nog wel bij volwassene, alleen in een andere vorm. Zo is Enne van mening dat in humor nog altijd de mogelijkheid zit om die grens op te zoeken, net als bij verhalen. Volwassenen gebruiken hun fantasie alleen minder; ‘dat is wel jammer’. In de fantasie van kinderen zit namelijk een schaamteloosheid en daar kunnen volwassenen van leren: ‘Ik denk dat volwassenen graag willen laten zien dat ze heel rationeel denken. Kinderen hebben dat niet en dan heb je meer mogelijkheden in je denkpatroon.’ ‘Maar die mogelijkheden zijn dan niet altijd realistisch’, constateer ik vervolgens voorzichtig. ‘Nee, dat niet nee’, beaamt Enne. Over de vraag hoe ze weet of een boek af is, moet ze even nadenken. Twijfelend en met een lach in haar stem zegt ze: ‘Eh, dat weet ik pas als mijn redacteur zegt: “Dit is af”’. Daarna is het aan het boek om een eigen leven te gaan leiden, en het verhaal door te geven.’
Comments