Alles wat je niet wist dat je wilde weten over bomen
Tekst: Mendel op den Orth Beeld: Sara Kerklaan
Heb je wel eens twee bevriende bomen een goed gesprek horen voeren? Of een grote boom zijn buurman zien pesten? Schijn bedriegt, want deze stille wateren hebben diepe gronden. Door het boek Het verborgen leven van bomen van Peter Wohlleben wordt de boom een socialer, slimmer en interessanter wezen dan je voor mogelijk had gehouden.
Leven wordt al snel geassocieerd met bewegen. Denk maar aan de uitspraak: ‘ze bleef doodstil liggen’. Maar ondanks dat bomen nauwelijks lijken te bewegen, doen ze wel van alles. Zo blijken bomen sociale relaties met hun buren en familie aan te gaan, voeden bomen hun kinderen op en communiceren ze met elkaar over grote afstanden als er gevaar dreigt. Bomen kunnen de buitenwereld waarnemen. Ze proeven, ruiken, zien en luisteren. En van de ervaring die ze hiermee op doen kunnen ze nog dingen leren ook. Bomen zijn ook in staat tot bijzondere technische hoogstandjes. Ze kunnen zweten, zijn aerodynamisch en regelen hun lokale microklimaat. En waar de mens op dit moment misschien nog wel het meest van kan leren: bomen leven op een heel andere tijdsspanne dan wij.
Dit alles blijkt uit het boek Het verborgen leven van bomen. Wat ze voelen, hoe ze communiceren – ontdekkingen uit een onbekende wereld van Peter Wohlleben, een boswachter uit het West-Duitse Eifelgebergte. Hij schreef daarmee het best verkochte non-fictieboek in Duitsland van 2015 en vertelt met een aanstekelijke combinatie van liefde en wetenschap de verborgen avonturen die zich in de bossen afspelen.
Een sociaal netwerk
In de bosbouw is het de normaalste zaak van de wereld: is het bos te donker, dan kap je een paar van de grootste bomen, zodat de kleintjes meer licht krijgen. Maar Wohlleben laat zien dat dit nergens voor nodig is. Sterker nog, hij zegt dat het kappen van zo’n boom eigenlijk hetzelfde is als het omleggen van een vader, opdat zijn vrouw en kinderen dan meer ruimte in huis zouden hebben. Waanzin dus.
Bomen zijn juist uitstekend in staat om zelf rekening met elkaar te houden. Zo laten boomburen hun bladerkroon extra groeien waar er ruimte is, en als er ergens een buurman van dezelfde soort staat, dan zal hij aan die zijde iets kleiner blijven. Maar niet alleen bovengronds werken bomen samen: ook het uitgebreide wortelnetwerk van bomen is vervlochten. En zelfs zo intiem dat ze daarmee zieke vrienden of familieleden kunnen steunen. Een sterke boom is namelijk in staat om een suikeroplossing – de suiker wordt gecreëerd bij de fotosynthese in de bladeren – via zijn wortels te delen met een zwakkere of zieke boom. Op die manier vormen bomen een sociaal vangnet: de sterkte schouders dragen de zwaarste lasten.
Voor een boom is het daarom belangrijk om vrienden te hebben. Namelijk hoe hechter de verbindingen zijn met de bomen rondom, hoe gemakkelijker je gered kan worden in zware tijden. Als je als boom een zonderling bent, word je in de regel veel minder oud. Net als bij mensen, geldt voor bomen ook: samen sta je sterker. Er is daarentegen ook concurrentie, met name tussen verschillende boomsoorten. Zo is er de ‘pestende’ treurberk wiens lange, dunne takken functioneren als zwepen. Al bij een licht briesje slaat hij om zich heen, om zo de bladerkronen van zijn opkomende concurrenten te beschadigen. Zo vertraagt hij hun groei, en heeft de berk een stapje voor in de strijd om het zonlicht.
Net zo belangrijk als goede vrienden is de boomfamilie. Zo blijkt dat bomen die opgroeien onder hun moederboom – waar ze ooit als zaadje of nootje af zijn gevallen – veel ouder worden dan bomen die zonder opvoeder moeten opgroeien. De aanwezigheid van een grote, sterke moeder zorgt er namelijk voor dat een jonge boom langzaam opgroeit, omdat het grootste deel van het zonlicht – de energiebron – al door de moeder wordt gebruikt. In ruil voor het ingeleverde zonlicht staat de moeder wel wat suikerwater af aan haar kroost, maar alleen mondjesmaat, want een boom die in zijn ‘jeugd’ langzaam groeit, blijkt veel gezonder oud te worden. En langzaam groeien is ook echt langzaam. Eenzame bomen in commerciële bosbouw kunnen na tachtig tot 120 jaar wel gekapt worden, terwijl een boom in een oerbos die naast zijn moeder opgroeit tegen die tijd pas potlooddik en manshoog is.
Al dat intieme wortelcontact kan trouwens ook nadelig zijn. Zo stuitte Wohlleben eens op een spar die was getroffen door de bliksem. En niet alleen dat exemplaar, maar ook een stuk of tien soortgenoten die in een straal van vijftien meter stonden, legden het lootje. Kennelijk hadden ze nauwe banden.
Niet alleen kunnen bomen door wortelcontact op kleine afstand communiceren, maar ook over tientallen meters kunnen bomen signalen afgeven. En wel door middel van geur. Een voorbeeld is de schermacacia op de Afrikaanse savanne. Zijn blaadjes zijn het voedsel voor de giraffe, maar zodra de acacia merkt dat hij wordt aangevallen door de giraffe, produceert hij een bittere vloeistof in zijn blaadjes, waardoor de giraffe stopt met eten. Maar tegelijkertijd scheidt hij ook een geurstof af – in dit geval ethyleen – die door de nabije bomen wordt herkend. Het resultaat: hun anders sappige blaadjes worden nu ook bitter. De giraffe, die dit fenomeen kent, begint dan ook pas weer een paar honderd meter verderop met eten.
Proeven, zien, luisteren en tellen
Evolutionair gezien bevinden we ons op gigantische afstand van de boom. Meer dan een miljard jaar geleden, toen onze voorouders nog eencellig waren, splitsten onze stambomen zich af, en onze zintuigen zijn dan ook heel verschillend van elkaar ontwikkeld. Om de reukzin, het gehoor en het gezichtsvermogen van een boom te kunnen inbeelden, is er flink wat fantasie nodig. Maar als je daartoe in staat bent, dan opent zich een wondere wereld.
De smaakzin van bomen blijkt goed uit één van de verdedingsmechanismen van iepen en dennen. Als die last hebben van een bepaalde rupsenplaag, dan herkennen ze aan het speeksel van de rups tot welke soort hij behoort. Omdat de bomen kennelijk weten wat de natuurlijke vijand is van die rups, produceren ze vervolgens een lokgeur die die vijand (in dit geval kleine wespen) aantrekt. De wesp legt haar eitje in de rups, die daaraan overlijdt. Plaag opgelost.
Dat bomen kunnen ‘ruiken’ zagen we al bij de schermacacia’s. Maar bij gebrek aan ruimte zal ik de andere zintuigen van bomen enkel kort noemen: bomen kunnen tellen hoeveel dagen er verstrijken; er zijn bomen die kunnen via het geluid van knakkende wortels met elkaar ‘praten’; bomen kunnen in het lab leren op wat voor prikkels wel en op welke niet te reageren en ze kunnen ‘zien’ hoe lang de zon schijnt op een dag. Dus net als onze honden en katten die onhoorbare tonen kunnen horen en zwakke geursporen kunnen volgen, blijken ook bomen fijngevoelige zintuigen te hebben.
Antivries
Naast sociale en zintuiglijke vaardigheden, getuigen bomen ook van enorm technisch vernuft. Zo maken bomen gebruik van schimmelnetwerken om op een snellere manier ondergronds signalen aan elkaar door te geven – het zogenaamde ‘wood wide web’. Of kunnen ze op een goede dag tot wel vijfhonderd liter water uit de grond pompen en uit hun bladeren laten verdampen. En dat vele verdampen, samen met de schaduw die ze creëren, zorgt ervoor dat het op een warme zomerdag tot wel 10ºC koeler kan zijn in het bos dan eromheen. In zekere zin zweten bomen dus.
Bomen zijn ook aerodynamisch. Zo zijn loofbomen in de winter zonder bladeren uitstekend beschermd tegen harde wind: stammen en takken hebben een lagere luchtweerstandscoëfficiënt dan auto’s. En naaldbomen, die ook ’s winters groen blijven, hebben zelfs een olieachtige antivriesvloeistof uitgevonden die ze als het koud wordt in hun naalden pompen. Daardoor kunnen ze, in tegenstelling tot loofbomen, ook ’s winters doorgaan met het winnen van energie uit zonlicht. Aan die ingebouwde antivries kunnen mijn winterwanten nog niet tippen.
Bomen die lopen
J.R.R. Tolkien, de schrijver van In de ban van de ring, sloeg de spijker op de kop toen hij de begroeting tussen twee enten – eeuwenoude boomwezens – uren en uren liet duren: bomen leven op een volstrekt andere tijdspanne dan mensen (of hobbits). Zenuwsignalen kunnen zich in milliseconden door ons lichaam verplaatsen, bij bomen verplaatsen elektrische signalen zich ongeveer één centimeter per seconde.
Maar niet alleen het lichaam, ook het volledige levensritme van een boom is extreem veel trager. Een boom is pas geslachtsrijp als hij tussen de tachtig en de 150 jaar is, het ziekbed van een ernstig aangetaste boom kan soms wel tientallen jaren duren en als er een buurboom omvalt en er snel nieuwe blaadjes aangemaakt moeten worden om al dat extra licht op te vangen, kan dat tot wel drie jaar duren voordat dat gelukt is. Zo moet een boom ook met heel ander type gebeurtenissen rekening houden dan wij. Er zijn bijvoorbeeld zware stormen die gemiddeld maar eens in de tien jaar voorkomen. Een zeldzame gebeurtenis dus. Maar voor een boom, die met gemak vijfhonderd jaar oud kan worden, is dat iets dat zomaar vijftig keer in zijn leven kan gebeuren. Veel vaker dan het WK voetbal in een mensenleven dus.
Met behulp van deze trage blik doemen plots verrassende processen op. Zo blijkt dat bomen zich kunnen verplaatsen. Als individuen bewegen bomen natuurlijk niet, maar als soort wel. Elk nieuwe zaadje, dat zich door de wind of door dieren laat verspreiden, komt ergens anders terecht en ontkiemt op een meer of minder geschikte plek. Op deze manier kan een bos na jaren en jaren een bepaalde kant op bewegen. En dat gebeurt dus ook. Ze moeten ook wel, want een boom kan niet goed overweg met een stijgende of dalende temperatuur. En daarom verplaatsen boomsoorten zich al naar gelang het klimaat veranderd. In de laatste ijstijd leefde bijna alle boomsoorten die nu in Midden-Europa leven ten zuiden van de Alpen. En mede dankzij het broeikaseffect, gaat deze reis naar het noorden voor veel bomen nog steeds door. Met een gemiddelde snelheid van 400 meter. Per jaar.
Ooit dachten we dat dieren een soort ingewikkelde machines waren die net deden alsof ze pijn hadden, maar niet echt pijn konden ervaren. In het geval van dieren hebben we ons zelfbedachte kader opgerekt. Er is tegenwoordig meer en meer aandacht voor het leed dat we dieren aan doen. Peter Wohlleben zegt zelfs spijt te hebben van elke boom die hij heeft ‘vermoord’ in zijn tijd als commercieel bosbouwer. Misschien gaat dat te ver. Maar als je ziet hoe het bomen lukt om zich, op een volstrekt andere tijdspanne, aan te passen aan een veranderend klimaat, is er misschien toch iets voor te zeggen om onszelf wat beter in te leven in een boom.
Commentaires