Net als in het echte leven zijn ook de personages waarover we lezen genoodzaakt van tijd tot tijd te eten en drinken. Tegelijkertijd botst het onsmakelijke beeld wat men bij de spijsvertering heeft met het ouderwetse romantische ideaal van geestelijk verlangen, een schijnbaar onmisbaar cliché waarin de literatuur tot op de dag van vandaag wordt gecategoriseerd. Het lichaam, behalve dan het vrouwelijk gelaat en de bijbehorende rondingen, hoort zogenaamd zo ver mogelijk buiten de schijnwerper gehouden te worden.
Tekst // Max van Zon
Beeld // Robin Stark
Een onsmakelijke observatie kan echter juist datgene zijn wat een karakter vormt. Ik word daarbij herinnerd aan een passage uit James Joyces Ulysses, een klassieker vanwege de vele modernistische literaire technieken, die ik ooit voor het een of andere literatuurgeschiedenisvak moest lezen. Hierin wordt één van de hoofdpersonages, Leopold Bloom, een verder vrij saaie, burgerlijke man, geïntroduceerd aan de hand van zijn favoriete eten: orgaanvlees, en dan vooral schapennier, omdat de scherpe smaak hem aan urine doet denken. Ieder persoon die ik de zin heb voorgelezen walgt al direct van het idee aan deze man – ‘wat een goorlap moet dat niet zijn!’. Maar het is juist deze walging die Bloom zo interessant maakt: net als jij en ik geniet hij van enige perverse fantasieën. En net als jij en ik spreekt hij deze niet uit. Wij kennen zijn positie enkel doordat we hem in het geniep dankzij de pen van de schrijver in zijn hoofd volgen.
Voorbeelden van de belangrijke rol van eten binnen de literatuur zijn talrijk, maar de beweegredenen verschillen. Neem het laatste avondmaal dat Jezus met zijn apostelen deelt: het eten kan gezien worden als een puur verhaaltechnische oplossing voor het probleem – hoe krijgen we alle apostelen bijeen, waarbij Jezus tegelijkertijd hen allen kan mededelen dat één van hen verraad zal plegen én ook nog eens de eerste eucharistie kan uitvoeren? Alleen met een sociale aangelegenheid als een diner kan de complexe reeks gebeurtenissen zich voltrekken. We zullen overigens in dit stuk maar vermijden onze vingers te branden aan het behandelen van Jezus’ raadselachtige ‘neemt en eet, dit is mijn lichaam’, waarover een eeuwigdurend theologisch debat loopt.
Tafelmanieren
Eten is een behoefte en een dagelijkse bezigheid, maar in tegenstelling tot bijvoorbeeld een toiletbezoek is het ook een culturele, tijdsgebonden en individualistische activiteit. Met de actie van het nemen van een hapje slavink maak je het personage tastbaar, een tikkeltje realistischer. Ook is het van belang hoe de man of vrouw zijn happen neemt: met genoegen of met tegenzin? Welke etiquette houdt hij of zij aan? In Nikolaj Gogols schelmenroman Dode Zielen komt de anti-held van het boek, Tchitchikow, bij enkele rijke ‘koelakken’ op bezoek om dode lijfeigenen, een soort Russische slaven waar tot in de jaren 60 van de 19e eeuw in gehandeld werd, op te kopen. Eén daarvan, Sobakewitch, is een eersteklas veelvraat. Zijn ploerterige karaktertrekken tonen zich pas echt aan tafel: hij gooit een enorm stuk njanja, een gerecht dat uit een met boekweit, hersens en kraakbeenderen gevulde hamelmaag bestaat, op zijn bord terwijl hij het zogenaamd walgelijke eten van de nabije stad ‘N-’ bekritiseert. Enkele dagen later stort Sobakewitch zich bij een groots diner in diezelfde stad stiekempjes op de verse steur, voordat iemand er nog een hap van heeft kunnen nemen. Hij ontkent vervolgens enige weet te hebben van de mysterieuze verdwijning van de vis. Zijn hypocriete gedrag en aangenomen houding worden ons al door het bezien van zijn tafelmanieren duidelijk. Kortom, eten speelt een belangrijke rol bij het schetsen van iemands karaktereigenschappen. De reden waarom is ingewikkeld. Het heeft waarschijnlijk te maken met een complexe combinatie van culturele normen en waarden. Bovendien zal het karakter van Sobakewitch enorm versterkt worden doordat we met een 21e eeuwse, westerse blik zijn eetgedrag beoordelen. Een vreemd, buitenlands gerecht is één ding, een schapenmaag vol hersenen is een nachtmerrie voor de gemiddelde stedeling.
Klassenbewuste oesters
Eten kan zelfs maatschappijkritisch worden ingezet. Onder het vaandel van het realisme wordt de kwaliteit en schaarste van bepaalde etenswaren ingezet om ongelijkheid of onrechtvaardigheid aan te duiden. Anton Tsjechows korte verhaal Oesters behandelt op ironische wijze de verschrikkingen die speelden in prerevolutionair Rusland, veroorzaakt door de enorme disbalans tussen arm en rijk: een jongetje bedelt iedere dag met zijn vader in de straten van Moskou, met weinig succes. Op een goede dag ziet hij in een etalage een bordje met ‘oesters’ hangen, begint enthousiast over de smaak te dagdromen en roept door een combinatie van kindsheid en honger zijn gewenste gerecht. Zijn geschreeuw wordt opgemerkt door een aantal hoge heren, die hem uitlachen en mee naar binnen nemen om hem eens van het goede leven te laten proeven. Het loopt af met een trieste, doch zwart-humoristische toon: de onwetendheid van het kind zorgt ervoor dat hij de oesters met schelp en al opeet en, terwijl de vooraanstaanden van de samenleving het om hem heen uitproesten van het lachen, vraagt het zich af wat men nou zo lekker vindt aan die vreemde textuur. Vooral in dit verhaal wordt de kloof tussen klassen gedemonstreerd: een armoedig kind dat zelfs niet over de kennis beschikt een weekdier zonder schelp te moeten eten en een aristocratie die vol minachting neerkijkt op alles wat zich buiten hun wereld afspeelt. De oester is van een levend wezen omgetoverd in een voorwerp dat voor klassenbewustzijn zorgt. Zo komen we zelfs in de buurt van het politieke domein.
‘Kleren maken de man’ zegt men wel eens, maar in de wereld van de literatuur is de spijsvertering misschien nog wel meer van belang om de inhoud van een personage vorm te geven. Het grote verschil tussen het gemiddelde object en een stuk eten is dat het eten dient voor consumptie, en dus altijd in relatie moet worden gezien met de mens. Hoe absurd het ook moge klinken: een lichte spanning ontstaat, omdat het voedsel moet worden opgegeten, anders zou het geen voedsel zijn. Een kalkoen in de oven betekent waarschijnlijk een groots diner, een kind dat hongerig naar een stel broodkruimels tuurt zal wel uit een arm milieu komen. Met eten kunnen we verklaren en een blik in de toekomst werpen, en dat zijn juist de perfecte ingrediënten voor een goed verhaal.
Comments