Tekst: Laura Krabbe
Beeld: Naomi Veenhoven
Woorden hebben een levensduur. Ze raken uit de mode, ze worden vervangen door andere woorden of veranderen simpelweg. Wanneer woorden worden vervangen, kan het gaan om woorden die voor sommigen ongepast, ongemakkelijk of kwetsend zijn. Woorden zijn namelijk niet neutraal en daarom is verandering van de taal nodig. Maar neem je met het veranderen van woorden daadwerkelijk de achterliggende ongemakken weg?
In cultureel centrum de Nieuwe Liefde vond in januari een lezing plaats over verboden woorden en nieuwe labels in de taal. Daar kwam sterk de vraag naar voren of de wereld taal maakt of taal de wereld. Oftewel: moet de betekenis van woorden veranderen, omdat deze de woorden kleur geeft, of moeten de woorden zelf veranderen, omdat deze de wereld vormen en indelen? Volgens sociaal wetenschapper Linda Duits, spreker op de desbetreffende avond, is het voornamelijk de taal die de wereld maakt. Opiniemaker Stella Helberg is juist van mening dat het oneerlijk is om de woorden te veranderen in plaats van de achterliggende betekenis. Zij stelt dat zolang de achterliggende ongelijkheid en het achterliggende onrecht niet opgelost zijn, de nieuwe woorden de negatieve lading zullen blijven behouden. Haar idee is dus dat de wereld de taal maakt en dat de denkpatronen van die wereld moeten veranderen.
Met deze uitspraak doet Helberg alsof woorden simpelweg de betekenis overnemen die aan ze gegeven wordt en dat alleen die betekenis invloed heeft op de denkpatronen. Maar taal is niet een neutraal en op zichzelf staand ding. Het gaat niet slechts om woorden die verwijzen naar dingen, zoals de Oostenrijkse filosoof Wittgenstein beweerde met zijn correspondentietheorie (die hij later zelf weerlegde). Hij stelde dat taal moet verwijzen naar de werkelijkheid waarbij elke dubbelzinnigheid moet worden uitgesloten. Maar taal is niet een instrument waarmee je de werkelijkheid één op één kan beschrijven. Met taal doe je dingen. In het geval van ‘donker’ refereer je niet slechts naar een eigenschap, maar bijvoorbeeld ook naar de gehele ontstaansgeschiedenis van het woord. En die is niet bepaald rooskleurig.
Een woordgeschiedenis
‘Donker’ is onderdeel van de bekende dichotomie donker-blank en werd bedacht als het nieuwe woord voor ‘neger’. Dit woord werd onder andere in de media vervangen door ‘donker’ vanwege de connotatie met het mensonterende koloniale verleden van Nederland. ‘Neger’ wordt in het Nederlands voor het eerst in 1644 genoemd waarmee de ‘lading’ van een slavenschip werd aangegeven. Het werd dus gebruikt ter aanduiding van het menselijk ‘koopwaar’. Daarnaast werd het gebruikt om de Afrikanen die ten zuiden van de Sahara woonden te ontmenselijken. Om de mensenhandel in die tijd te kunnen rechtvaardigen werden zij als minderwaardig bestempeld. De term heeft dus een racistische en denigrerende lading gekregen. Daarom werd de term in de tweede helft van de twintigste eeuw vervangen door ‘donker’, maar ook dit woord bleek polariserend te werken. ‘Blank’ draagt namelijk de betekenis van ‘onbevlekt’, ‘rein’ en ‘zuiver’ en ‘donker’, de oppositie van ‘blank’, betekent dus het tegenovergestelde. Tegenwoordig worden steeds vaker de termen ‘wit’ en ‘zwart’ gebruikt, vanwege de neutralere betekenissen. Zo is de NOS afgelopen januari overgegaan van ‘blank’ naar ‘wit’.
Het woord ‘neger’ onderging dus een transitie waarbij eerst ‘donker’ de nieuwe term werd, die vervolgens opnieuw vervangen is door het neutralere ‘zwart’. De termen ‘neger’ en ‘donker’ waren zó beladen door hun ontstaansgeschiedenis, dat deze aan vervanging toe waren. Tegen het veranderen van deze woorden kan worden ingebracht dat het de achterliggende ongelijkheid niet wegneemt, zoals ook Helberg beweert. Het werkt misschien minder kwetsend voor sommigen, maar de ongelijkheid tussen witte en zwarte mensen blijft bestaan. Evenals de achterliggende (negatieve) denkbeelden. Volgens sommigen zou daarom die betekenis moeten veranderen en niet de woorden zelf. Maar zo neutraal is taal niet. Woorden refereren zélf ook naar bepaalde dingen, los van de betekenis ervan. De taal doet actief dingen, zoals dat ook te zien is bij de donker-blankkwestie.
Buiten de hokjes
Dat je met taal dingen doet, is ook zichtbaar bij de dichotomie man-vrouw. Allereerst ligt de ongemakkelijkheid van dit woordenpaar in het feit dat het mensen uitsluit die zich niet identificeren als man of vrouw, maar als iets daartussenin of iets daarbuiten. Zij worden gedwongen om een keuze te maken uit slechts twee opties. De taal doet dus alsof hun identiteit niet bestaat. In werkelijkheid is er meer dan alleen maar man of vrouw. Niet alleen op cultureel gebied, maar ook op biologisch gebied: er worden bijvoorbeeld mensen geboren met mannelijke genen en het lichaam van een vrouw.
Toch wordt er, zoals de eerdergenoemde Linda Duits het beschrijft, een bepaald wereldbeeld opgelegd aan de biologie. Die biologie gaat om sekse. Dit is, als we de ongenuanceerde dichotomie aanhouden, het biologische onderscheid in de lichamen van mannen en vrouwen: XY-chromosomen bij mannen en XX-chromosomen bij vrouwen. Maar deze woorden ‘man’ en ‘vrouw’ kennen deze neutraliteit niet. Ze impliceren namelijk ook een bepaald idee van wat ‘mannelijkheid’ en ‘vrouwelijkheid’ is. Dan spreken we over gender: een cultureel bepaald idee over de rollen en regels over ‘vrouwelijkheid’ en ‘mannelijkheid’. Vrouwen dragen bijvoorbeeld rokken, drinken thee en doen aan yoga. Mannen houden van motors, zijn sterk en mogen niet huilen. Dat opgelegde wereldbeeld komt ook terug in de gendertaal waarin sekse en gender door elkaar heen worden gebruikt. Gendertaal laat zien dat taal niet neutraal is. Het sluit mensen uit en impliceert ontzettend veel waar niet iedereen zich in kan vinden. Daarom is genderneutrale taal belangrijk: een taal waarbij de beladen woorden ‘man’ en vrouw’ worden afgeschaft. Waarin wc’s geen bordjes meer hebben en de NS de reiziger aanspreekt met ‘beste reiziger’.
Taalmacht
Cultuursocioloog Ruben Jacobs pleit in een artikel op de site van Brainwash voor een taalverandering op een ander gebied, namelijk de taal over klimaatverandering. De woorden die hiervoor worden gebruikt houden onze blik volgens hem af van de werkelijkheid en vervreemden ons er zelfs van. De klimaattaal noemt hij ‘afstandelijk, zwak en inspiratieloos’. Zo vindt hij dat het woord ‘duurzaamheid’ een vergaarbak is geworden voor een enorme hoeveelheid onduidelijke ecologische doelen. Het Engelse sustainability zou beter zijn. Wanneer hij het heeft over het woord ‘klimaatverandering’ zelf haalt hij een ander aspect aan dat de beladenheid van taal onderbouwt. Taal is namelijk onderhevig aan macht. Een bepaalde machtspositie geeft iemand de kans om woorden te claimen en er vervolgens mee te framen. Zo vond een politiek adviseur van de Republikeinen, de Amerikaan Frank Lutz, ‘global-warming’ een te beangstigend woord met catastrofale connotaties. Daarom voerde hij de term ‘climate change’ in, wat minder emotioneel uitdagend zou zijn. Echter, wat hij hiermee impliciet deed was het tegemoetkomen van klimaatsceptici die beweren dat veranderingen in het klimaat een natuurlijk, terugkerend proces is. Met de invoering van de nieuwe klimaatterm stuurde Lutz dus aan op een neutralere kijk op klimaatverandering en dat kon hij doen door gebruik te maken van zijn machtspositie.
Taal is niet neutraal. Woorden kennen een bepaalde ontstaansgeschiedenis, woorden kunnen in- en uitsluiten, hebben betekenissen waar niet iedereen het mee eens is en worden gestuurd door macht. Het zijn beladen sociale constructies. Een gevolg van die beladenheid is dat woorden altijd aan verandering onderhevig zijn. Taal móét veranderen, want woorden verwijzen niet alleen naar de betekenis ervan, woorden doen veel meer dan dat.
留言