Tekst: Mattijs van de Port Beeld: Mattijs van de Port en Lotje van den Dungen
Er cirkelt voortdurend een meeuw rond in Asen Balikci’s At the Caribou Crossing (1967), een etnografische film over het leven van de Netsilik Eskimo’s in Noordwest-Canada. Als toeschouwer zie je die meeuw aanvankelijk als deel van het bruin-drabbige landschap waar je naar kijkt: de wijde bogen van zijn vlucht vormen een visuele metafoor voor de onmetelijkheid van het land.
Balikci portretteert in zijn film een jong Netsilik gezin. Man, vrouw en kind. Ze scharrelen rond een van dierenhuiden gemaakte tent en dragen de kleding die je je voorstelt bij het woord Eskimo. Er is blijkbaar kort tevoren een kariboe gevangen, want er wordt vlees gedroogd. De vrouw schraapt vleesresten van een huid die strak op de grond is gespannen. De gezinsleden keuvelen. In de ondertiteling lezen we [non-English narration].
Tegen het einde van de film zien we hoe de meeuw met één poot vastzit in een valstrik. Hij krijst heftig en flappert met zijn vleugels. Het kind, niet ouder dan een jaar of vijf, pakt een forse steen en gooit die op de meeuw. Een keer. Nog een keer. Nog een keer. Het krijsen van de meeuw wordt harder. De moeder zegt iets tegen het kind. We lezen: [non-English narration]. Dan gooit het kind met al zijn kracht de steen op de kop van de meeuw. In de ondertitel staat [sil.].
Geef antropologen een camera en ze filmen het doden van een dier. Om maar een paar klassiekers te noemen: Robert Gardner’s Forest of Bliss opent met een roedel straathonden die een heftig kermende underdog verscheuren; David MacDougall’s Ghandi’s Children opent met een kraai die in een dooie rat staat te pikken; Jean Rouch’s Les Maîtres Fous, de beroemde registratie van de Hauka Cult, is gecentreerd rond het slachten, koken en eten van een hond. In mijn eigen film, The Possibility of Spirits, laat ik het offeren van een geit zien. Ik film het op gepaste afstand – you don’t get to see the worst of it – en in mijn commentaarstem stel ik kritische vragen over mijn gebiologeerd-zijn met het doden van een dier. Maar ondertussen ziet de kijker natuurlijk wel, opnieuw, precies dat: het doden van een dier.
Ik heb het idee dat al deze momenten het antropologische project ‘authenticeren’. Nooit was de onderzoeker verder verwijderd van formica tafels, A4 print-outs en zachtzoemende computers dan toen hij zijn camera richtte op een dier dat werd gedood. Oog in oog met het hele echte. Kom daar maar eens om in de kwantitatieve analyse.
En nu kan ik dus – ironiserend, afstand-nemend – schrijven: ziehier hoezeer het vocabulaire van de antropologische verbeelding is geworteld in de romantiek. Maar ik dacht dat ik vandaag maar eens iets anders schrijf: gelukkig is er binnen de sociale wetenschappen één discipline die wegen zoekt om je er af en toe aan te herinneren dat met woorden niet alles is gezegd.
Comments